Mondmasker. Anno coronajaar 2020 weet iedereen dat het een masker is dat de mond en bij uitbreiding het halve aangezicht bedekt. Maar wat is de oorsprong van ‘masker’?
Nu we het woord zo vaak in de – euh – mond nemen, viel mij iets op. In zowat iedere taal, zij het Germaans, Romaans of Slavisch, klinkt het gelijkaardig. Zelfs in het Chinees is het met enige moeite herkenbaar. Lees even luidop mee:
masker, Maske, masque, mask, máscara, maschera, maska, maskirovat (маскировать), máska (μάσκα), miànjù (面具).
Aan de basis van het masker moet dus wel een heel oud woord liggen dat zich om een of andere reden in iedere latere taal gehandhaafd heeft.
De etymologiedatabank leert mij dat ‘masker’ vermoedelijk uit het Arabische ‘maschara’ (مسخرة) stamt. Het werkwoord ‘sachira’ betekent ‘bespotten, uitlachen’. Via Siciliaanse Arabieren zou het Arabische woord eerst in Italië in gebruik geraakt zijn. Het land waar het carnaval en het gebruik van maskeraden is ontstaan. Aanvankelijk gebruikten de Italianen hun geïmporteerde woord ‘maschera’ om de grappenmaker aan te duiden die een gezichtsmasker droeg. Later is het in de Italiaanse taal geëvolueerd naar een verwijzing naar het masker zelf. Dat het Arabische woord zich op die manier in de Romaanse talen heeft genesteld, is volgens verschillende etymologen vrij zeker. Hoe de evolutie naar de Germaanse talen is verlopen, is minder duidelijk. Men vermoedt dat de afleiding uit het Arabisch op een bepaald moment is samengevallen met het bestaande Germaanse woord ‘maskô(n)’ dat ‘heks’ betekende.
Hoe dan ook een woord met een licht mysterieuze oorsprong, passend bij zijn betekenis.
Woord- en taalgebruik bepalen het imago van jouw bedrijf of organisatie. Wil jij advies of hulp bij het schrijven van jouw bedrijfsteksten? Neem dan een kijkje op de website of contacteer me.